De dagen der laatste dingen
De boel bijeengepakt tot klein formaat.
Een laatste blik, dan valt de deur in ’t slot.
Er heerst een zware stilte in de straat.
De ramen blijven liever toegedekt.
Te voet begeeft men zich naar het station
en voegt zich in een rij, wordt onder schot
gedrongen in een goederenwagon,
vertrekt naar Durchgangslager Westerbork.
Een sober oponthoud, een ander spoor.
Vertrek op dinsdagochtend, wil het lot.
De overvolle trein gaat oostwaarts door,
op weg naar waar het kwaad de onschuld treft.
Een broze knaap, getekend door een ster,
na één dag al verkleumd tot op het bot,
vertroost zijn zusje: ‘Heus, het is niet ver.
We worden straks op brood en werk vergast’
maar licht of ruimte is er niet genoeg
en hoop maakt plaats voor angst en geur van rot.
Dan remt de trein en knarst in elke voeg.
Gekras. Een nummer op de linkerarm.
Het spoor loopt dood, hier is geen verder gaan.
Op deze plek rust niet de hand van God.
Hier is geen zicht op enig voortbestaan
maar Arbeit maakt wie werken wil weer vrij.